33326 |
dwarsstuk van de t-vormige hoeve |
huis:
hǭs (K361a Boekt Heikant)
|
Bedoeld is het bouwdeel waarin zich het woongedeelte bevindt; dit kan eventueel ook het woongedeelte van de L-vormige bouw zijn. Zie de toelichting bij het lemma "L-vormige hoeve" (1.2.2). Vergelijk ook kaart 4 en afbeelding 4. [N 4A, 2d]
I-6
|
34541 |
een ei afpellen |
pellen:
pølǝ (K361a Boekt Heikant)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
34495 |
een zandbad nemen |
plarken:
plārǝkǝ (K361a Boekt Heikant)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
34536 |
ei zonder schaal |
windei:
wendē (K361a Boekt Heikant)
|
Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.]
I-12
|
34526 |
eieren uithalen |
rapen:
rāpǝ (K361a Boekt Heikant),
uithalen:
ǭthālǝ (K361a Boekt Heikant)
|
De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35]
I-12
|
34047 |
enter |
jaarling:
ju̯ōrleŋ (K361a Boekt Heikant),
jōrleŋ (K361a Boekt Heikant)
|
Rund dat één jaar oud is. [N C, 9d; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20]
I-11
|
33641 |
erf en omliggende landerijen |
geleg:
gǝliēx (K361a Boekt Heikant)
|
De algemene benaming voor het boerenerf met de omliggende landerijen. [N 5AøIIŋ, 76f; L 38, 23]
I-8
|
33372 |
gang naast de koeienstand |
gang:
gaŋk (K361a Boekt Heikant),
gangetje:
gɛŋskǝ (K361a Boekt Heikant),
zijgangetje:
zɛi̯gɛŋskǝ (K361a Boekt Heikant)
|
In een bepaald type stal loopt er naast de koeienstand, tussen de schutting en de muur, een vrij smalle gang; soms, bij een ander type stal, zijn er naast de koeienstand twee gangen, een brede en een smalle. Vooral bij keuterboerderijen komt het voor dat er helemaal geen gang naast de koeienstand is. De gangen worden gebruikt voor het transport van voer en mest en om zich door de stal te kunnen verplaatsen. [N 5A, 41a en 41b; N 4, 75]
I-6
|
33448 |
gehalveerde poortvleugel |
halfdeur:
halǝf˱dø̄r (K361a Boekt Heikant),
slag:
slāx (K361a Boekt Heikant)
|
Een poortvleugel die horizontaal in tweeën verdeeld is. Om niet telkens de hele poortvleugel te moeten openen is een van de poortvleugels vaak nog eens horizontaal verdeeld. De beide delen worden apart gesloten. Een dergelijke poortvleugel is vooral bij stallen in gebruik. Als het onderste deel gesloten is om aan vee de doorgang te beletten, kan het bovenste deel geopend zijn om licht en lucht binnen te laten. Zie ook het lemma "niet gehalveerde poortvleugel" (4.1.6). De varianten van het woordtype halfdeur kunnen ook als woordgroep worden gelezen: halve deur. Zie ook afbeelding 18.d en e bij het lemma "poort" (4.1.1) en de foto bij het lemma "horizontale draaibare sluitbalk van een poort" (4.1.16). [add. uit: N 4A, 37b, 37c, 42c en 42d]
I-6
|
34063 |
geslachtsrijpe koe |
leidvaars:
lēvi̯ɛ̄rs (K361a Boekt Heikant)
|
Jong rund dat oud genoeg is om gedekt te worden. [N 3A, 23]
I-11
|